The Lion King (2019) is een levenloze imitatie die amper de moeite neemt om zich te onderscheiden van de briljante gelijknamige animatiefilm. Tegelijkertijd slagen de filmmakers er niet in om de magie van de animatiefilm te vangen en te recreëren. De animatiefilm uit 1994 opent adembenemend met een rijzende zon die centraal in het beeld steeds groter wordt. De creatieve en kleurrijke impact van de openingsscène uit de animatiefilm wordt slecht geïmiteerd met een miniaturen versie van een rijzende zon die ergens in een hoek in de achtergrond opkomt. De kracht van de originele animatiefilm raakt verloren onder zwakke verwijzingen naar de originele film en herhalingen van verhaallijnen waarin alleen kleine aanpassingen worden aangebracht om zo kritiek op het ontbreken van nostalgie te vermijden. Er is zo weinig moeite gestoken in het aanpassen of zelfs verrijken van het bronmateriaal (oftewel de originele animatiefilm) dat The Lion King (2019) beledigend overkomt richting de creatieve nalatenschap van The Lion King (1994) en het audiovisuele bewustzijn van filmtoeschouwers en liefhebbers van de originele animatiefilm. De ware tragedie van The Lion King (2019) is dat de film een groot epos had kunnen worden. De film had een epos kunnen worden waarbij het verhaal meer inging op de Shakespeareaanse inspiratiebronnen van de originele animatiefilm. Het had ook dieper kunnen ingaan op de koninklijke bloedlijnen of politieke spelletjes van deze dierenwereld. In plaats daarvan vertelt de film een halfgare imitatie van hetzelfde verhaal. Hierdoor blijft het filmpubliek over met een royale teleurstelling in plaats van een vernieuwende of verrijkende blik op de filmklassieker uit 1994.