Het is een duistere nacht met een volle maan als een harig beest langzaam zijn vacht begint te verliezen. Zijn klauwen trekken zich terug en al snel veranderen de poten van het beest in voeten en handen. De eerst zo lange snuit van het beest verandert terug in een mensenneus. De staart, die eerst achter het beest rond wapperde, krimpt en krimpt tot het uiteindelijk verdwijnt. De gevaarlijke scherpe tanden van het beest worden ingeruild voor het gebit van een doodnormale oudere man. Na deze snelle veranderingen blijft er een hijgende man over. De man heeft een kaal knikkerachtig hoofd waar de zweetdruppels op glinsteren in de lichtstralen van de volle maan.